James Hudson Taylor - die de inlandse zending in China stichtte - wordt wel genoemd 'De man die God geloofde'. Dit onvoorwaardelijk geloven in de trouwhoudende God der beloften is kenmerkend voor heel zijn leven. Hij leerde dit niet uit een boekje, hoewel het hem wel door zijn voorgeslacht was voorgeleefd, maar hij mocht en moest het leren in de praktijk van elke dag; eerst in Engeland en later meer en meer in China.
Als kind heeft Hudson ernstige indrukken en is hij vol van de dingen van God. Graag gaat hij met zijn vader uit preken. Maar dit alles vernieuwt het hart van de jongen niet. Langzaamaan begint zijn ernst te verminderen; zijn kindergeloof raakt hij helemaal kwijt. Zes jaren lang, van elf tot zeventien, probeert hij zo nu en dan zich te bekeren, en zijn vroegere geloof terug te krijgen, maar hij wordt ongeloviger, en verleidingen krijgen meer en meer vat op hem.
Wanneer hij merkt dat hij steeds dezelfde blijft, ondanks al zijn inspanningen om zich tot een kind van God te maken, denkt hij uiteindelijk: ik zal toch wel verloren gaan; laat ik daarom maar zoveel mogelijk van de wereld genieten, nu het nog kan!
In die tijd gaat hij op de plaatselijke bank werken. De veilige sfeer van thuis wordt ingeruild voor de verleiding van het 'volle leven'. De meesten die daar werken, geloven amper of niet. En Hudson komt onder hun invloed. Stille tijd wordt meer en meer verwaarloosd en de dingen van de aarde krijgen meer en meer aantrekkingskracht voor de jongen. In Bijbellezen heeft hij geen zin meer, en hij wil het eigenlijk ook wel graag geloven dat er geen eeuwigheid is, dan hoeft hij tenminste niet meer bang te zijn voor God en de hel, waarvoor zijn geweten hem waarschuwt.
Maar zijn onrust groeit. Iedereen in huis merkt het, maar niemand kan hem helpen. Met zijn vier jaar jongere zus, Amalia, praat hij er in die tijd nog het meeste over. En zij gaat dagelijks drie keren voor zijn redding bidden.
Op een dag heeft hij niets te doen en zit hij in de boekenkast van zijn vader te snuffelen, met de bedoeling een interessant boek te vinden. Hij vindt niets.
Opeens ziet hij een bundeltje evangelietraktaten. Ze zien er aantrekkelijk uit. Hij denkt: Er staat vast wel een mooi verhaal in, en als het preekgedeelte begint, stop ik.
Hij begint ongeïnteresseerd te lezen en in wanhoop gelooft hij in ieder geval niet dat er voor hem nog zaligheid is, als er al zoiets als zaligheid bestaat! Hij heeft er ook geen zin in om ernstig te worden. Maar terwijl hij daarin leest, wordt hij getroffen door de zin: "Het volbrachte werk van Christus."
Dan komen met kracht de woorden: "Het is volbracht" hem voor de geest. Hij denkt: wát is er volbracht? En direct antwoordt hij zelf: een volle en volkomen verzoening en voldoening voor de zonde. De schuld is betaald door de Plaatsbekleder; Christus is de Verzoening voor onze zonden, en niet voor de onze alleen, maar ook voor de zonden van de hele wereld.
Dan komt de gedachte in hem op: als het hele werk volbracht is, en de hele schuld betaald is, wat is er dan voor mij nog te doen? En zo daagt de vreugdevolle overtuiging - door de Heilige Geest in zijn ziel geworpen - dat er in de hele wereld voor hem niets meer te doen is, dan op zijn knieën te vallen en deze Zaligmaker en Zijn zaligheid aan te nemen, en Hem voor eeuwig te prijzen.
Korte tijd later pakt hij een boekje van de tafel, in de veronderstelling dat het van hem is, omdat het precies op zijn boekje lijkt. Wanneer hij het opent, blijkt 't het dagboek van zijn zus te zijn. Zijn oog valt op een paar regels, waar zijn zus heeft geschreven dat ze dagelijks zal bidden totdat God haar broer zal hebben bekeerd. De datum van het dagboek is precies een maand voordat het metterdaad gebeurt.
Dit alles werkt eraan mee dat hij vanaf het begin van zijn geestelijk leven er zeker van is dat Gods beloften erg reëel zijn en dat gebed werkelijk iets uitwerkt bij God, zowel voor onszelf als voor anderen.
Bron: Refoweb.nl
2 opmerkingen:
Mooi getuigenis!
Gr. Henk
Het stond op de scheurkalender, en toen heb ik het gegoogeld :)
Een reactie posten